De Rutte-kabinetten hollen en staan stil

De Rutte-kabinetten richten onnodige economische schade aan. Het is een beleid van hollen en stilstaan en van steeds hogere lasten. Daar zijn vier lessen uit te trekken | Ronald Havenaar analyseert de erfenis van PvdA-leider Joop den Uyl, aan de hand van diens nieuwe biografie | Wynia’s Week verwelkomt nieuwe sponsors. Kijk hier

Lessen trekken uit Rutte’s economisch beleid
Mark Rutte regeert inmiddels met zijn derde minister van Financiën en ook met zijn derde minister van Economische Zaken. Over een paar weken wordt de negende Miljoenennota van drie achtereenvolgende Rutte-kabinetten gepresenteerd. Tijd om het economisch beleid van de Rutte-kabinetten onder de loep te nemen. En daar lessen uit te trekken, vier in getal.
door Syp Wynia
Terwijl de Haagse politiek op vakantie is, schrijven ambtenaren de Miljoenennota voor volgend jaar. De laatste weken van augustus mogen de ministers daar nog hier en daar een cijfer of een komma aan verschuiven, maar dat is het dan wel. Hun belangrijkste inbreng leverden ze al in het voorjaar, toen de uitgaven werden vastgesteld. Nu gaat het vooral over de inkomensgevolgen – de fameuze koopkrachtplaatjes.
Die koopkracht is een van de zwakste elementen van de kabinetten-Rutte. Als lijsttrekker van de VVD belooft Mark Rutte steevast lage lasten. Als premier belooft hij steevast meer koopkracht. In de praktijk is het omgekeerde eerder gangbaar. Zowel in de slechte tijden (2010-2014) als in de betere tijden lopen onder Rutte de collectieve lasten als percentage van de economie op, om nu, in 2019, een topniveau van 39,6 procent van het nationaal product te bereiken. In geen kwart eeuw waren de lasten zo hoog als nu.
Van iedere euro die in Nederland wordt verdiend, gaat dus bijna veertig cent naar de staat, in de vorm van belastingen, premies en accijnzen. Om een idee te geven: in 1970 was dat 35 cent, in de crisisjaren ’80 liep het op tot boven de veertig cent, de paarse kabinetten-Kok brachten het in de jaren ’90 terug tot 35 cent. En uitgerekend onder de liberale premier Rutte, die altijd beweert voor een kleinere overheid te zijn, groeiden de collectieve lasten door naar 40 procent.
Volgens plan zakken de collectieve lasten volgend jaar weer ietsje. Dat gebeurt vaker in een jaar voor de verkiezingen. Het gebeurde bijvoorbeeld ook in 2016, het jaar voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2017. Nadat de eerste kabinetten-Rutte de lasten met 20 miljard euro hadden verhoogd, volgde in 2016 een lastenverlichting van 5 miljard. Economen noemen dat de ‘political business cycle’. We kennen die ook als ‘van zuur naar zoet’.
Het idee is, dat je vervelende maatregelen – zwaardere lasten – oplegt als de verkiezingen net achter de rug zijn en met het zoet komt als de kiezer weer gunstig moet worden gestemd. In 2017 hielp het zoet van 2016 trouwens niet: de regeringspartijen gingen keihard onderuit. De PvdA werd zelfs gemarginaliseerd.
Overigens moet de aangekondigde bescheiden verlaging van de lastendruk in 2020 (naar 39.3) met een hele grote korrel zout worden genomen. Het kabinet laat een groot deel van de torenhoge kosten van het klimaatbeleid – zoals alle kosten die particulieren moeten maken voor hun huis – buiten beschouwing. Terwijl die uitgaven toch ergens van betaald moeten worden.

Nederlandse kabinetten hebben – die van Rutte bij uitstek – behalve die stijgende lasten nog een merkwaardige gewoonte. Volgens de economenboekjes zou je als overheid de economie moeten stimuleren als het slecht gaat en kun je gas terugnemen als het goed gaat. De econoom John Maynard Keynes (1883-1946) heeft zijn naam verbonden aan die gedachte.
Nu valt er wel iets aan te merken op Keynesiaans beleid, maar dat je als overheid de economie een douw naar beneden geeft als het slecht gaat en weer gas geeft als het goed gaat is sowieso schadelijk. Toch is dat precies wat er in Nederland vaak gebeurt. Premier Jan Peter Balkenende (CDA) en minister van Financiën Gerrit Zalm (VVD) deden het bijvoorbeeld in de jaren 2003-2004. Ze drukten de economie toen die al in de put zat en ze joegen de economie aan toen het weer beter ging. Onder Rutte gaat het niet anders.
Hollen als het al hard gaat, stilstaan als het al sputtert
Zo valt Nederland vooral sinds 2010 ook internationaal op met een combinatie van schadelijk beleid. Aan de ene kant met dat hollen-en-stilstaan-beleid, aan de andere kant met de steeds verder stijgende lastendruk. De economie zwiept in Nederland zowel naar boven als naar beneden meer op en neer dan elders, wat per saldo tot minder economische groei leidt. Dat was nou precies waarom Keynes pleitte voor het dempen van de conjunctuur. Dat basisidee was zo slecht niet.
Hoge collectieve lasten – Nederland groeit naar de top van Europa – vormen ook risico’s voor de economische ontwikkeling, met lagere koopkracht en minder bedrijfsinvesteringen tot gevolg. Als die ontwikkelingen bovendien haaks staan op de beloftes wordt ook nog eens het vertrouwen in de politiek ondermijnd, met politieke instabiliteit en economisch vertrouwensverlies tot gevolg.
Rutte wijst graag naar anderen
Opmerkelijk is, dat premier Rutte de hardnekkige neiging heeft anderen de schuld te geven, als door zijn eigen toedoen de economie minder goed loopt. In 2013 wekte hij de indruk dat het schuld van de Nederlanders was, omdat ze te weinig inkopen deden. Feit is, dat de Nederlanders weinig te besteden hadden, vooral ook door de scherp gestegen lasten, zoals een btw-verhoging.
In juni van dit jaar gaf Rutte de (grote) bedrijven de schuld van de stagnerende koopkracht. Terwijl de lonen in werkelijkheid wel stegen, maar te weinig om de prijsstijgingen bij te houden. En dat was weer een gevolg van nieuwe belastingverhogingen van het kabinet-Rutte: een btw-verhoging en een verhoging van de energiebelastingen.
Wat nu, nu het wellicht slechter gaat?
Het economisch rapport van de kabinetten-Rutte over de jaren 2010-2019 ziet er dus niet best uit. Precies nu, in de zomer van 2019, staan de seinen weer op rood voor de verdere economische ontwikkeling. Trump voert een handelsoorlog met China, met risico’s voor de wereldhandel waar Nederland onevenredig gevoelig voor is. In Duitsland lijkt de economie in te zakken, Groot-Brittannië koerst aan op een harde breuk met de EU en Italië wordt ook steeds politiek eigenzinniger, met onder meer risico’s voor de euro.
Wat doet het kabinet-Rutte? Waarschijnlijk niet bijster veel. De uitgaven voor 2020 zijn immers al zo’n beetje vastgesteld. Hooguit wordt er nog wat aan de koopkrachtschroefjes gedraaid. En, laten we wel zijn: aan de internationale ontwikkelingen die Nederland beïnvloeden kan Nederland zelf niet veel doen.
Maar wat Nederland wèl kan, is de schade niet groter maken. En daar, zoals we hebben gezien, hebben de kabinetten-Rutte nu juist een handje van. Wat te doen?
Les 1: Bezuinigingen in crisistijd leiden tot verscherping van de crisis en zijn om die reden af te wijzen. Nu is het ook weer zo dat er zelden een momentum is voor het verkleinen van de overheidsuitgaven. Gebruik de crisis dus voor hervormingen. Dat zijn structurele bezuinigingen, die pas op de langere termijn werken. Daar hoort bijvoorbeeld de verhoging van de pensioenleeftijd bij, al moet je dat ook weer niet zo hysterisch doen als de eerste kabinetten-Rutte hebben gedaan.
Les 2: Verhoog nooit de belastingen, premies en accijnzen als het toch al slecht gaat met de economie. Daarmee richt je de economie meer ten gronde dan nodig is. In de jaren 2012-2014 hebben we gezien dat een overheid die eenzijdig gefocused is op het eigen begrotingsoverschot de economie in een spiraal naar beneden kan brengen. Nooit meer doen.
Les 3: Het overheidsbeleid hoeft niet alles op alles te zetten om de crisis te dempen, maar het hollen-en-stilstaan-beleid zoals dat de afgelopen tien jaar is gevoerd moet niet worden herhaald.
Les 4: Richt je beleid nou eindelijk eens op het inperken van de collectieve lasten. Zorg er voor dat burgers meer over kunnen houden van hun geld, waardoor het loont om te werken, loont om te ondernemen en er weer ruimte komt in de portemonnee. De hoge collectieve lasten wurgen de economische potentie van Nederland. Het grootste opwaartse risico voor die lasten zijn de klimaatkosten. Het kabinet RutteDrie wil dat Nederland klimaatkoploper is. Daar zal een hoge prijs voor worden betaald.
Op uitnodiging van dagblad De Telegraaf schreef ik voor de krant van zaterdag 10 augustus 2019 een column over de Nederlandse reactie op de dreigende economische crisis. Korte samenvatting: Nederland heeft hoegenaamd geen invloed op de internationale economie, waar het wel erg afhankelijk van is. Maar de Nederlandse overheid heeft wel invloed op de eigen economie, in het bijzonder op het besteedbaar inkomen van de eigen burgers. En consumenten worden niet zozeer pessimistisch van krantenkoppen, maar wel van een lege portemonnee. Mijn bijdrage voor De Telegraaf is ook te vinden op de website van de krant.

Joop den Uyl praatte wel, maar luisterde niet
PvdA-premier Joop den Uyl werd een eeuw geleden geboren. Er is een nieuwe biografie over de iconische politicus, vereerd door links, verguisd door de rest. Zijn hervormingspogingen leverden vrijwel niets op: ‘Hij praatte maar door en door, zonder begrip of gevoel voor wat er aan de andere zijde leefde.’ Een crisismanager, dat was hij wel.
door Ronald Havenaar
De eerste halve eeuw van haar naoorlogse bestaan had de Partij van de Arbeid drie gezichtsbepalende aanvoerders: Drees (1946-1958), Den Uyl (1966-1986) en Kok (1986-2001). Drees zat de hele periode dat hij partijleider was in de regering, een score van 100 procent. Kok was tijdens zijn 15 jaren durende leiderschap 12 jaar minister, een resultaat van 80 procent. Den Uyl daarentegen, met zijn 20 jaar de langst zittende politieke voorman, nam maar vijf jaar deel aan een regering: een magere score van 25 procent.
Toch was ook Den Uyl van mening dat de werfkracht van de sociaaldemocratie stond of viel met de bereidheid tot regeren. Waarom kwam hij niettemin, in tegenstelling tot zijn voorganger en zijn opvolger, langdurig buitenspel te staan? In zijn nieuwe biografie, De gedrevene, maakt Dik Verkuil duidelijk in welke richting een groot deel van het antwoord gezocht moet worden.
Deze politieke leider wist namens zijn partij alles beter, kon niet luisteren, hoorde het liefste zichzelf aan het woord, was vervuld van bekeerzucht, gunde anderen weinig tot niets, wilde altijd het onderste uit de kan, en had de door zijn heilige gelijk gestimuleerde neiging terug te komen op gemaakte afspraken. Hij miste de verzoenende en bindende kwaliteiten die in een coalitieland als Nederland onmisbaar zijn om met andersgezinden (confessionelen, liberalen) vruchtbaar samen te werken. Drees en Kok beschikten in ruime mate over die vertrouwen wekkende eigenschappen: daar ligt een beslissend verschil met Den Uyl.
Waarom opnieuw een boek over Den Uyl? Ruim 10 jaar geleden verscheen van Anet Bleich Joop den Uyl 1919–1987. Dromer en doordouwer. Dit werk, een proefschrift, heeft de verdienste dat het een integrale levensgeschiedenis brengt. Maar het is ook een boek dat Den Uyl ontziet. Bleich is braaf, welwillend, zo niet vergoelijkend. In het levendige en pittige boek van de in 1960 geboren historicus Dik Verkuil krijgen we een heel andere Den Uyl. Dat is op zichzelf al een rechtvaardiging voor het verschijnen van De gedrevene.
‘Jopie, Jopie’
Verkuil, die eerder een goed boek schreef over de Nederlandse vredesbeweging (De grote illusie, 1988) en in het dagelijks leven als eindredacteur in dienst is van de NOS, komt niet met nieuw materiaal over de loopbaan van Den Uyl (wel over zijn gereformeerde jeugd). Maar, zeker zo belangrijk, hij geeft een ander en completer portret van de politicus. De kwaliteiten van Den Uyl krijgen bij Verkuil het volle pond: intellectuele bagage, competentie als crisismanager, kennis van zaken, slimheid, plichtsbetrachting, redenaarstalent (‘Jopie, Jopie’) en ook nog, heel bijzonder voor een Nederlandse politicus, belezenheid in literatuur en poëzie.
Maar deze biograaf heeft ook een scherpe blik voor Den Uyls tekorten, die overigens door een paar van zijn partijgenoten al in een vroeg stadium werden doorzien. Jaap Burger, in 1973 formateur van het kabinet-Den Uyl, oordeelde: ‘Den Uyl neemt zijn eigen club te serieus’. En Herman Tjeenk Willink, secretaris-notulist van de kabinetsformaties ‘73 en ‘77, constateerde dat Den Uyl in onderhandelingen niet wilde ruilen maar altijd wilde overtuigen. Hij praatte maar door en door, zonder begrip of gevoel voor wat er aan de andere zijde leefde.

In zijn loopbaan als politiek leider deden zich twee beslissende momenten voor, die hecht met elkaar zijn verbonden. Het eerste betrof de reactie van Den Uyl, tweede helft van de jaren ’60, op de opkomst van Nieuw Links en het tweede zijn optreden tijdens de formatie van 1977. Nadat het confessioneel-sociaaldemocratische kabinet Cals in 1966 ten val was gekomen, als gevolg van een door de Katholieke Volks Partij (KVP) ingediende motie over een betere dekking van de gestegen overheidsuitgaven (‘Nacht van Schmelzer’), nam het congres van de PvdA op initiatief van Nieuw Links de anti-KVP resolutie aan: met katholieken mocht niet meer geregeerd worden. De verse leider Den Uyl handelde zoals hij daarna binnen zijn partij vrijwel altijd zou doen. Hij sprak zijn twijfels uit, boog niettemin mee om vervolgens met het vuur van zijn overtuiging het nieuwe standpunt uit te dragen.
Het resultaat was dat de confessionelen in de armen van de VVD werden gedreven (het kabinet-De Jong 1967-1971). Nadat deze premier was opgevolgd door de al snel gesneefde Biesheuvel (1971-1972), ging de PvdA de verkiezingen in met het ‘ononderhandelbare’ programma Keerpunt 72. De confessionelen werden niet geheel uitgesloten, maar wel aan zware ballotage-eisen onderworpen.
Neerbuigend over de CDA’ers
Tijdens de formatie van 1972-’73 bleek dat zij behalve programmatisch ook in aantal ministerszetels niet op gelijkwaardigheid hoefden te rekenen: het werd rood met een wit randje. Verkuil beschrijft uitvoerig hoe Den Uyl vervolgens gedurende vier jaar leiding gaf aan een vechtkabinet waarin de verhoudingen almaar slechter werden. De minister-president liet het gebeuren en behandelde de confessionele ministers niet zelden met openlijke minachting.
Kop van jut was minister van Justitie Dries van Agt, die dankzij de PvdA het middelpunt werd van de formatie in 1977. Den Uyl had een enorme zege geboekt: zijn partij ging van 43 naar 53 zetels. ‘Ik heb Drees overtroffen’, liet hij zich triomfantelijk ontvallen. Dat het CDA, het zojuist opgerichte samenwerkingsverband van confessionele partijen, ook goed scoorde met 49 zetels en samen met de VVD een kleine meerderheid in de Tweede Kamer had, werd het uit het oog verloren. De Partij van de Arbeid was dronken van succes en Den Uyl ging opnieuw mee met de heersende stemming in eigen kring. Ook op zijn hoogtepunt was hij onmachtig om over zijn eigen schaduw heen te springen.
Overspannen eisen
De PvdA kwam opnieuw met een ultimatieve eis aan de confessionelen: ze moesten hun lijsttrekker Van Agt laten vallen. Hij mocht, vooral vanwege zijn stuntelige optreden in 1976/’77 tijdens debatten over de oorlogsmisdadiger Pieter Menten, geen minister van Justitie meer worden (misschien wel weer als de PvdA een extra ministerszetel kreeg). Dit voor het CDA vernederende standpunt was volgens Den Uyl ‘zakelijk bepaald’. Hij volgde zijn partij, die nog steeds onder zware invloed stond van een radicale vleugel. Dankzij een falende leider wonnen de scherpslijpers het van de meer dan twee miljoen kiezers die Den Uyl met hun massale steun hadden duidelijk gemaakt dat hij door moest gaan als premier. Hij had nota bene campagne gevoerd met de leus: ‘Kies de minister-president, kies Den Uyl’.
Verkuil neemt afstand van het ook door Bleich verdedigde standpunt dat Van Agt, die vervolgens leider werd van een CDA/VVD-kabinet (1977-1981), de hoofdverantwoordelijkheid droeg voor de mislukte formatie van een kabinet-Den Uyl II. Confessionele leiders als Aantjes en ook Van Agt wilden in het belang van de maatschappelijke vrede lange tijd wel degelijk blijven proberen met links te regeren.
Menselijk tekort
Wat Den Uyl vooral onderschatte, schrijft Verkuil, was het belang van goede persoonlijke relaties. Je kunt ook zeggen dat het menselijk tekort bij deze partijleider wel erg grote afmetingen aannam. Het politieke métier stimuleert in het algemeen de neiging om anderen op hun bruikbaarheid te beoordelen en te behandelen. Maar de desinteresse en het gebrek aan consideratie waarmee Den Uyl mensen in zijn werkomgeving bejegende, gingen wel heel erg ver.
Niet alleen bij Van Agt verbruikte hij mede door zijn lompe gedrag het krediet dat hij aanvankelijk wel degelijk had. Deze katholieke leidsman was een van degenen geweest die in 1973 het kabinet-Den Uyl mogelijk had gemaakt door zich tegen de zin van zijn partij (toen nog de KVP) bereid te verklaren minister te worden. Ook iemand als Lubbers, minister van economische zaken in het kabinet-Den Uyl, kreeg in de loop der jaren meer dan genoeg van de gelijkhebberij en de streken van Den Uyl. Met deze collega, klaagde hij, krijg je het gevoel aan een schaakbord te zitten en als je je even omdraait zijn de stukken verzet.
Het optreden van Den Uyl wordt nogal eens verklaard met het argument van de tijdgeest. Den Uyl zou als kind van zijn tijd in hoge mate rekening hebben moeten houden met zijn radicale vleugel omdat dit gezelschap de spreekbuis was van een brede en naar fundamentele veranderingen hunkerende maatschappelijke beweging van vakbonden, actievoerders, vormingswerkers, universiteitsdocenten, studenten en, niet te vergeten, ‘kritische’ journalisten. Ook zijn nieuwe biograaf is niet helemaal ongevoelig voor deze ‘hij moest wel’- redenering, waar heel wat tegenin te brengen valt.

Zo leert een blik over de grens (maar het internationale perspectief ontbreekt zo goed als bij Verkuil: het enige minpunt van zijn boek) dat sociaal-democraat Helmut Schmidt het als Duitse regeringsleider heel anders deed. Deze bondskanselier regeerde tijdens dezelfde periode als Den Uyl in een coalitie met de rechtse liberalen van de FDP, maar hield het tweemaal zo lang vol (1974-1982). Ook hij stond onder druk van radicale partijgenoten (o.m. de jongerenorganisatie Jusos) die het maatschappelijke tumult aan hun kant hadden. Met een beroep op zijn kiezersmandaat wees Schmidt hen, anders dan Den Uyl deed, resoluut hun plaats.
Halstarrig
‘In de kern leken de opvattingen van Den Uyl en Nieuw Links op elkaar’, schrijft Verkuil. Inderdaad: dat is een betere verklaring voor zijn halsstarrigheid en zijn gebrek aan bereidheid om andersgezinden een volwaardige plek te gunnen. Zijn eigen opvattingen, die volgens Verkuil gedurende decennia niet wezenlijk veranderden, waren de belangrijkste oorzaak van zijn weigering afstand te nemen van radicale partijgenoten. Het stellen van exameneisen aan confessionele coalitiepartners sloot aan bij de door Den Uyl al kort na de oorlog omarmde doorbraakstrategie.
De christelijken hadden als partijformatie volgens hem geen recht van bestaan. De progressieve en conservatieve krachten in die kring moesten uit elkaar worden gespeeld. Met in 1977 als averechts resultaat dat het verdeelde CDA na de mislukking van de formatie Den Uyl-II achter haar leider Van Agt ging staan en diens CDA/VVD-kabinet vier jaar bleef steunen.
Maar ook het hervormingsprogramma dat Den Uyl tijdens zijn regeerperiode probeerde door te drukken droeg het stempel van een onwrikbare zo niet dogmatische overtuiging, die hij volgens Verkuil al zeker sinds het in 1951 gepubliceerde partijrapport De weg naar vrijheid uitdroeg. Nivellering en collectivisme waren de sleutelbegrippen van zijn ambitieuze doelstellingen.
De maatschappij omturnen
Planmatige ordening van de samenleving en een verhoging van de overheidsuitgaven moesten meer gelijkheid brengen. ‘Ja heren, het is een hele klus, zo’n maatschappij om te turnen’, zei Den Uyl zonder spoor van ironie in een gesprek met journalisten. Hij vergeleek zichzelf met een profeet die door verblinde geesten (de confessionelen) de wapens uit handen dreigden te worden geslagen.
Verkuil constateert nuchter dat de hervormingspogingen van het kabinet-Den Uyl vrijwel niets opleverden. Bovendien kwam de toch al overbelaste verzorgingsstaat tijdens de jaren ‘70 extra in de problemen door de forse verhoging van collectieve uitgaven die volgens deze premier het recept bleef voor alle kwalen.
Zijn belangrijkste prestaties lagen niet op sociaal-economisch gebied, hoe belangrijk hij dit beleidsterrein ook vond. Het waren zijn imponerende kwaliteiten als crisismanager, in de Lockheed-affaire (prins Bernhard had steekpenningen opgestreken) en tijdens de Molukse treinkaping, die hem terecht het aureool van staatsman brachten. Ook prijst Verkuil hem nog voor de ‘visionaire kwaliteiten’ die in eigen kring enthousiasme opriepen.
Opgewonden jaren komen tot leven
Het boek van Verkuil, dat verschijnt op de honderdste geboortedag van Den Uyl, heeft alle eigenschappen van een mooie politieke biografie. Het is zorgvuldig gecomponeerd: 30 korte hoofdstukken waarin geen woord te veel staat. Het is met vaart en zwier geschreven. Heel knap is hoe de biograaf verhaal en analyse met elkaar verknoopt. Ook geeft Verkuil veel nationale context: het Nederland van de opgewonden jaren ‘60 en ‘70 komt fraai tot leven.
Tenslotte heeft dit boek de verdienste dat het uitmondt in een evenwichtig oordeel over een politieke leider die grote talenten paarde aan ernstige tekortkomingen. Maar of zijn bewonderaars, die er in dit gedenkjaar nog steeds in ruime mate zijn (de huidige PvdA-leider Lodewijk Asscher voorop), blij zullen worden van deze biografie, valt te betwijfelen.
Dik Verkuil, De gedrevene. Joop den Uyl 1919-1987, Nieuw Amsterdam, 464 blz., €34.99.

Ronald Havenaar is oud-hoogleraar in de geschiedenis van de Europees-Amerikaanse betrekkingen en schrijver van o.m. Naar de bliksem, maar nu nog niet. Over hedendaags doemdenken. (2019) Hij schrijft boekrecensies voor Wynia’s Week.