Wederhoor is geen recht

Een netwerk hebben is levensgevaarlijk voor een journalist

Gevaarlijk SpelJournalisten wordt van alles aangeleerd over wat wenselijk, nuttig en ethisch is. Ik ben er een paar jaar geleden eens ingedoken, in al die veronderstelde regels en gewoonten. Er was een boek over voorlichters en journalisten uitgekomen, ‘Gevaarlijk Spel’ geheten, van mediawetenschappers van de Universiteit van Amsterdam. Ze vroegen mij de inleiding te verzorgen bij de presentatie van dat boek, in De Balie in Amsterdam. Ik greep de gelegenheid aan om eens wat steentjes te gooien in de vijver van de journalistieke ethiek.

Wederhoor is geen recht

Vroeger, en dat is heus nog niet zo lang geleden, belden journalisten op vrijdagavond de minister-president thuis op, om te horen wat er die dag in de ministerraad was besloten. Piet de Jong had veertig jaar geleden niet meer zo’n zin in die telefoontjes en zo kwam er de vrijdagse persconferentie van de minister-president.

Nog wat korter geleden belde je als verslaggever van de regionale krant de burgemeester of een wethouder als je iets wilde weten. Er zat misschien een secretaresse tussen, maar als regel kreeg je zo’n functionaris meteen aan de lijn. Voorlichters, dat waren in die tijd nog wat sneue types die foldertjes volschreven.

Ergens, zo’n dertig jaar geleden, is er een einde gekomen aan vroeger. De vooruitgang is sindsdien onstuitbaar. Volgens het boek dat de aanleiding vormt voor deze bijeenkomst zijn er in  Nederland nu zo’n 150.000 voorlichters, pr-medewerkers, communicatieadviseurs, spindoctors en wat die meer zij. Niet allemaal hebben ze met journalisten te maken, maar het is toch aardig om de vergelijking te maken. Tegenover die 150.000 communicatiemensen staan 10.000, hooguit 15.000 journalisten.

Soms is het ook letterlijk zo. Ik hoorde onlangs van een Haags ministerie waar er vier voorlichters zijn aangesteld voor iedere in dat ministerie gespecialiseerde journalist. Die voorlichters zitten in een ruimte die ook een redactieruimte had kunnen zijn. De voorlichters die er werken waren eerst vaak ook journalist. En vaak zeggen ze dat ze eigenlijk nog steeds journalist zijn. Ze vinden dat ze het zelfde werk doen. Al is dat natuurlijk onzin.

Voor bedrijven, overheden en andere organisaties zijn journalisten soms een gevaar, maar vaak vinden ze journalisten vooral ook nuttige idioten. Journalisten zijn een gevaar als ze iets op het spoor zijn dat de reputatie van een bedrijf of een minister kan schaden. Dan moet de voorlichter het bedrijf afschermen en de schade beperken.

Veel vaker zijn journalisten voor bedrijven of politici juist de verspreiders van goed nieuws. Free publicity is immers de ideale manier om het publiek te bereiken. Het ziet er objectief uit, want het goede nieuws wordt doorgegeven door een op het oog onafhankelijke journalist. Je bereikt zo op een betrouwbaar ogende manier een groot publiek en het kost ook nog bijna niets, op wat investeren in contacten met journalisten na. Maar dat kan ook een makkie zijn, want dan huur je gewoon journalisten in als voorlichter en die nemen dan hun hele journalistieke netwerk mee.

We kunnen er zo gevoeglijk van uit gaan dat al gauw de helft van wat er in kranten als nieuws wordt gebracht feitelijk een omgewerkt persbericht is. Een journalist krijgt een primeur toegeschoven die eigenlijk een persbericht is. Noodlijdende persbureaus publiceren persberichten als nieuwsberichten die door vaak ook noodlijdende media letterlijk worden overgenomen.

Voor de hele communicatie- en pr-branche is dit een grandioze ontwikkeling. Ze groeien en bloeien, hun grip op de media neemt toe. Door die mediagrip nestelen de communicatieadviseurs zich in de top van het bedrijf, en die top wordt zo deels afhankelijk van de eigen adviseurs. Met als neveneffect dat de afdelingen communicatie uitdijen.

Bedrijven en overheden die een probleem hebben denken immers dat als ze hun boodschap maar beter vertellen het wel goed zal komen. Ik las net in NRC Handelsblad dat de budgetten voor communicatie van de Europese Commissie en het Europees Parlement de afgelopen jaren enorm gestegen zijn. Dat hadden deze Europese instanties natuurlijk liever niet gecommuniceerd. Als dergelijke budgetten stijgen geef je immers toe dat je een probleem hebt. En problemen, die vent je liever niet uit.

Het boek Gevaarlijk Spel, dat de aanleiding is voor deze bijeenkomst, heeft, zo begrijp ik, in de eerste plaats tot doel om journalisten, plat gezegd, een schop onder de kont te geven. Weten ze wel in wat voor wereld ze werken? Beseffen ze wel dat spindokters en andere voorlichters doen of ze hun vriend zijn maar dat ze ondertussen worden ingepakt? Waarom weten communicatie-adviseurs alles van journalisten en hoe media werken, maar waarom weten journalisten eigenlijk niets van de communicatiebranche, waardoor ze een willoos instrument worden van wat eigenlijk hun tegenspelers zijn?

In het boek worden vijftien aanbevelingen gedaan. De auteurs roepen de journalistiek op tot nieuw zelfbewustzijn, tot strategischer denken en tot het meer gebruiken van alternatieve bronnen dan de eeuwige voorlichter die bij wijze van primeur een persbericht aanreikt.

Ik heb zelf ook nog wat suggesties.

Ten eerste: zeg niet dat de minister iets vindt als je dat alleen maar van de voorlichter hebt en zet de naam van die voorlichter er gewoon bij.

Ten tweede: bel als je iets simpels wilt weten gerust met een voorlichter, maar bel als je echt iets wilt weten gewoon met de functionaris die er over gaat. Dan kan het altijd nog gebeuren dat je alsnog in de netten van voorlichters belandt, maar vanzelfsprekend is dat niet. En laten we wel zijn, dat bedrijven en ministeries afspreken dat ambtenaren en ander personeel niet met de pers mag spreken is hun interne afspraak. Daar is een journalist niet in het minst aan gebonden.

Ten derde: het recht op wederhoor is allerminst vanzelfsprekend, wat de Raad voor de Journalistiek er ook van moge zeggen. Waarom zou, als de waarheidsvinding voldoende oplevert, degene die het nieuws liever tegen zou houden nog het recht moeten hebben om publicatie te rekken of de ruimte moeten het krijgen om het nieuws alvast van tegenspin te voorzien? Ik zou niet weten waarom.

Ten vierde: heb het nooit over een onafhankelijke commissie of een onafhankelijk rapport als je niet zeker weet dat zo’n rapport of commissie werkelijk onafhankelijk is. In de praktijk is bijna niemand onafhankelijk en bijna alle commissies en rapporten worden ingesteld om belangen en deelbelangen af te dekken. Wat de voorlichters en spindoctors er ook van moge zeggen.

Tenslotte.

‘Journalisten zijn net mensen,’ zo worden Dig Istha en Charles Huijskens geciteerd in dit boek. ‘(een tikje) IJdel en (vaak) eenzaam,’ aldus deze communicatieadviseurs, die dat inzicht gratis prijsgeven voor wie journalisten wil bespelen.

Je kunt het ook omdraaien. Als voorlichters journalisten willen inpakken door hun ijdelheid te strelen en hun eenzaamheid te bestrijden dan kan het advies aan journalisten luiden om precies het omgekeerde te doen. Complimenten van voorlichters kunnen zo bekeken een goede reden zijn om je af te vragen wat je fout hebt gedaan.

Gezelliger wordt het er natuurlijk niet op, als je het gezelschap mijdt van al die adviseurs die jou zo graag in hun netwerk willen hebben. Misschien dacht je zelf ook nog wel dat het heel goed was om een netwerk te hebben, een netwerk met veel voorlichters ook.

Ik vrees dat journalisten zelfs wordt geleerd om vooral een uitgebreid netwerk op te bouwen. Daar kan ook best iets voor te zeggen zijn. En misschien is een netwerk een kans.

Maar een netwerk is tevens het grootste risico dat een journalist met zich meesleept. Voor je het weet ben je geneigd aan de waarheid voorbij te lopen omdat het anders zo ongezellig wordt.

Dat is dus meteen mijn laatste suggestie. Wil je geen willoos slachtoffer worden van al degenen die je willen inpakken? Laat je ijdelheid dan elders strelen. En leer leven met de eenzaamheid.