Sypsidie

Waarom ik Sypsidie werd genoemd (en waarom we beter af zijn met minder – of zelfs geen – subsidies)

Ik word nogal eens uitgenodigd om een spreekbeurt te verzorgen, een inleidende speech te houden of in debat te gaan. Zo werd ik een tijdje geleden gevraagd om een gezelschap subsidiespecialisten toe te spreken. Dat was een uitgelezen gelegenheid om als subsidieliefhebber uit de kast te komen. Mijn toespraakje verliep als volgt.

“Als columnist van Elsevier schrijf ik over economie, al zit daar vaak veel politiek in. En als ik over politiek schrijf, is de economie nooit ver weg. Dat is niet zo vreemd, want de overheid bemoeit zich verregaand met de economie. De overheid neemt vooral veel van de economie, maar de overheid geeft ook terug aan de economie. Over dat laatste, daar gaat het hier vandaag eigenlijk over.
Ik heb eens gekeken wat u zoal doet en onderneemt, en samenvattend zou ik kunnen zeggen dat u in de subsidie-industrie zit. Dat had mij ook zomaar kunnen overkomen, want ik ben gefascineerd door subsidies.
Dat zit zo. In de jaren zeventig belandde ik als jong studentje in het toen snel veranderende studentenleven. Ik was betrokken bij de ombouw van een studentenvereniging naar een jongerencentrum en toen dat een redelijk succes werd, werd ik gevraagd om ook nog een tweede jongerencentrum op te zetten. De studentenclub die jongerencentrum werd had subsidie nodig en zo werd ik een soort subsidioloog. Ik lobbyde, ik bestudeerde subsidieregelingen, ik netwerkte, ik zocht de publiciteit.
Tussen de bedrijven door haalde ik voor het zomerprogramma van die jongerencentra ook nog eens subsidie op. Dat kwam uit een speciale gemeentelijke pot en die pot haalde ik een paar jaar achtereen zo goed als leeg, waarop de wethouder mij vroeg of ik niet het hele culturele zomerprogramma wilde organiseren. Zo geschiedde. Maar dat gemeentelijke potje was niet bijster groot en zo zocht ik ook elders subsidie, en samenwerkingspartners, sponsors en eigen inkomsten. Er waren in die tijd mensen die mij Sypsidie gingen noemen.
Ik werd dus al vroeg fundraiser. Ik had daar ook lol in en heb zelfs wel eens overwogen er mijn werk van te maken. Dat was dus een aardig tijdje voordat de firma Pecunia Non Olet dertig jaar geleden de markt van het subsidie-advies in Nederland ontdekte.
Dat wil ook weer niet zeggen dat ik sta te juichen bij een wereld vol subsidies. In de wereld waarin ik opgroeide zorgde iedereen in beginsel voor zichzelf en de een voor de ander. Je hand ophouden bij de overheid, dat hoorde niet. Dat ik toch gefascineerd raakte door het subsidiewezen vloeit, zou je kunnen zeggen, eigenlijk voort uit verbazing. Dat het bestaat, dat je naar de overheid kunt toestappen en geld kunt vragen, voor jezelf, voor je bedrijf, voor een organisatie, voor een idee. Dat je er zelfs recht op kunt hebben, op dat overheidsgeld.
Bij mijn fascinatie voor het fenomeen subsidie wil ik niet verhelen dat ik eigenlijk vind dat de wereld misschien wel beter af zou zijn zonder subsidies. Subsidie is geld dat bij de ene burger wordt weggehaald om het aan de ander te geven. De overheid vindt kennelijk dat je maar beperkt recht hebt op het geld dat je eerlijk hebt verdiend, neemt het grotendeels van je af en geeft het aan een ander en soms ook weer deels aan jou. We kunnen nu wel doen alsof dat gewoon is, maar dat is het niet. Op dit moment [voorjaar 2015] neemt de overheid de helft van het nationaal inkomen weg van zijn inwoners, om het via subsidies, uitkeringen en in natura te herverdelen. Een eeuw geleden nam de Nederlandse overheid nog maar een tiende af van zijn burgers en de meeste Nederlanders van toen zouden totaal verbijsterd zijn over de werkelijkheid van nu. Ze zouden vinden dat Nederland volstrekt volgens marxistisch model was ingericht.
U merkt wellicht, dat ik gaandeweg een heel breed subsidiebegrip ben gaan hanteren. Dat doe ik bewust, want er zijn heel wat meer subsidies dan wat doorgaans subsidie wordt genoemd. Ik heb de Miljoenennota er nog eens bij gepakt, en het valt te verdedigen dat minstens driekwart van 309 miljard die Nederlandse overheden dit jaar uitgeven, dus zo’n 225 miljard, uit subsidies bestaat. Alleen wat de overheid aan zichzelf besteedt, wat er besteed wordt aan binnenlandse en buitenlandse veiligheid, aan infrastructuur en aan lager en middelbaar onderwijs is in die benadering geen subsidie.
Bij de Europese Unie gaat het nog verder. De inkomstenkant van de begroting van de Europese Unie bestaat uit subsidie van de lidstaten aan Brussel. En wat Brussel uitgeeft is, op enkele miljarden voor gebouwen, parlementariërs en Europese ambtenaren na, ook weer subsidie, maar dan subsidie van Brussel aan de lidstaten die Brussel eerst hebben gesubsidieerd. Europa wordt dus gevuld met subsidies en deelt zelf die subsidies weer uit. Brussel is een doorgeefluik annex herverdeelmachine van subsidiestromen.
Ik heb in het voorbijgaan impliciet ook de uitkeringen, sociale voorzieningen en uit collectieve middelen betaalde gezondheidszorg tot de subsidies gerekend. In mijn beleving is er niet veel verschil tussen een subsidie voor iets duurzaams, iets innovatiefs, iets cultureels, of het uitgeven van overheidsgeld voor re-integratie op de arbeidsmarkt of het verschaffen van een uitkering.
Wat zeker ook tot de subsidies gerekend moet worden, zijn de belastingsubsidies, ook wel belastinguitgaven genoemd. Burgers en bedrijven krijgen in Nederland jaarlijks voor tientallen miljarden aan uitzonderingen en kortingen op de belastingheffing. Voor de betrokkene maakt het niets uit of hij geld van de overheid krijgt of voor hetzelfde bedrag een belastingkorting krijgt. Er is in wezen geen verschil tussen het krijgen van een subsidie of het krijgen van een korting op de belasting, tenzij je heel weinig belasting betaald en daarom een toeslag krijgt van de Belastingdienst. Zoals er in wezen ook geen verschil is tussen het binnenhalen van subsidie of het genieten van protectionistisch overheidsbeleid, zoals dat bijvoorbeeld bij het Europese landbouwbeleid het geval is. Dat beleid staat trouwens bol van de subsidies: er bestaan zowel subsidies op productie als subsidies voor niet-produceren, bijstandsuitkeringen speciaal voor boeren en protectionistisch beleid. Waardoor burgers niet alleen als belastingbetalers, maar ook als consumenten bijdragen aan subsidie voor de landbouwsector.
Ik gun u allen natuurlijk graag een goede boterham in de subsidie-industrie en u moet het mij maar niet euvel duiden, maar als het aan mij ligt zou de wereld beter af zijn met minder subsidies. Met heel wat minder subsidies zelfs. Om subsidies uit te kunnen delen moeten hoge belastingen worden geïnd, die een domper leggen op het economisch proces. Subsidies werken marktverstorend. Subsidies kosten niet alleen langs die lijn veel geld, maar ook omdat de subsidiebureaucratie duur is en ondernemers vaak meer bezig zijn en ook moeten zijn met het binnenhalen van financiële en fiscale subsidies dan met doen waar ze goed in zijn. Overheden zijn trouwens niet alleen veel geld kwijt aan het binnenhalen van belastinggeld en het uitdelen van subsidies, maar overheden zijn er zelf ook weer op uit om subsidie binnen te halen bij andere overheden. Ik meen te weten dat een aantal van u zich daar mee bezig houdt.
De overheid probeert, gebruikmakend van subsidies, naar haar idee de wereld en te beginnen het eigen land beter, eerlijker, rechtvaardiger, schoner, welvarender en gelukkiger te maken. Dat kan natuurlijk nooit allemaal, laat staan allemaal tegelijkertijd, al was het maar omdat de ene doelstelling vaak in strijd komt met de andere.
Vandaar dat de Europese Unie tientallen jaren achtereen miljarden per jaar heeft uitgegeven aan onrendabele tabaksteelt, terwijl de Brussel tegelijkertijd tientallen miljoenen uitgaf aan het bestrijden van het roken. De ene subsidie had tot doel mediterrane boeren te ondersteunen, de andere om mensen af te houden van het kopen van de producten van die boeren.
Overheden geven in het algemeen veel geld uit voor het stimuleren van de economie, maar tegelijkertijd wordt er veel subsidie gegeven voor een mooiere, schone natuur. De overheid belast burgers en bedrijven om er voor te zorgen dat het klimaat minder opwarmt en de zeespiegel minder stijgt. Maar tegelijkertijd trekt de overheid tientallen miljarden extra uit voor verhoging van de zeedijken, want men heeft er kennelijk weinig fiducie in dat de klimaatsubsidies ook werkelijk succes zullen hebben.
U zult het gemerkt hebben: veel subsidies zijn in mijn ogen gekkenwerk. Het is in ieder geval de vraag of als we from scratch opnieuw zouden beginnen, we van een land als Nederland wel zo’n subsidieland zouden maken.
Maar wat er is, gaat niet gauw meer weg. Je ziet dat bijvoorbeeld aan diezelfde Europese landbouwsubsidies. Dat werd te dol, dat zag iedereen wel. Maar het voorlopige eind van het liedje is niet dat die landbouwsubsidies echt minder werden. Ze kregen alleen andere bestemmingen, andere definities, andere etiketten. Ze verschoven van het subsidiëren van boerenproductie naar het subsidiëren van boeren zelf en van de woonomgeving van de boeren.
Dat neemt niet weg, dat ik de stelling aandurf dat het subsidiewezen zijn beste tijd wel eens kan hebben gehad. De twintigste eeuw die in Nederland begon met een collectieve lastendruk van tien procent, kwam tegen het eind van die eeuw ruim boven de vijftig procent. De 20ste eeuw was bij uitstek de eeuw van het collectivisme. Zelfs het kapitalisme was collectivistisch geworden.
Ik denk dat het niet beklijft. Verzorgingsstaten zoals de onze moeten niet te groot en te heterogeen zijn, want anders is het draagvlak om veel geld af te geven voor anderen onvoldoende.
Solidariteit is niet zo vanzelfsprekend als in de twintigste eeuw vaak werd verondersteld. Je ziet dat nu bijvoorbeeld bij jongeren, die zich misschien niet zoveel zorgen maken over hun eigen pensioen, maar wel op hoge toon bezwaar maken tegen de verplichte bijdrage aan andermans pensioen.
Verzorgingsstaten zoals de Nederlandse zijn een magneet voor kansarmen van buiten, maar vertonen de neiging mensen uitte drijven die zich goed kunnen redden en weinig zin hebben alleen maar voor anderen te werken.
Als traditionele verbanden wegvallen of worden omgezet in grotere verbanden, zoals de Europese Unie, valt ook draagvlak voor solidariteit weg. En waarom zou je meer dan de helft van je inkomen moeten afdragen aan mensen waar je weinig mee hebt, misschien ook voor doelen waar je weinig mee hebt.
Wees gerust, als ik gelijk krijg en als de greep van de staat op het nationaal inkomen inderdaad gaat verslappen, dan duurt het heus nog wel een tijd voordat er een minder royaal subsidieregime komt.
In de recente crisisjaren nam de greep van de staat op de economie juist toe. Maar de overheersende trend is anders. Het budget van de Europese Unie stijgt zelfs al niet meer, terwijl het aantal lidstaten en het aantal inwoners nog steeds groeit.
De hoogtijdagen van het subsidiewezen zijn, zo bekeken, wellicht voorbij. Tot die tijd wens ik u veel succes in de subsidiefabriek. Al was het maar onder het motto: ‘Vraag niet hoe het kan, maar profiteer ervan’. Of, zoals ze bij GeenStijl plegen te zeggen: ‘Niet omdat het moet, maar omdat het kan’.
Ik dank u wel.”