De erfenissen van de jaren zestig

Fortuyn-lezing door Syp Wynia, 19 februari 2004, Laurentiuskerk Rotterdam.

Dames en heren,
Ik dank het comité dat deze herdenkingsavond voor Pim Fortuyn organiseert voor de uitnodiging om hier te komen spreken. Om heel eerlijk te zijn heb ik nog wel even over die uitnodiging moeten nadenken. Ik ben een onafhankelijk publicist. Ik ben geen boodschapper van enige organisatie, partij of persoon. En in die hoedanigheid kun je in dat land nog altijd straffeloos het partijcongres van GroenLinks toespreken, maar word je buiten de orde geplaatst als je Pim Fortuyn helpt herdenken. Toen ik besefte dat die intimiderende omstandigheid ook vat op mij begon te krijgen, sloeg ik aan het twijfelen – of ik het wel moest weigeren, dus.

Een andere reden voor twijfel, het zal u misschien verbazen voor iemand die – net als Fortuyn eerder ook deed – voor Elsevier werkt, is dat ik Pim Fortuyn niet persoonlijk heb gekend. Het enige contact tussen hem en mij had plaats in de nazomer van 2000, een jaar voordat hij in de politiek ging. Ik had een omslagverhaal geschreven voor Elsevier over wat je de puinhopen van paars zou kunnen noemen. Op de omslag van Elsevier zat koningin Beatrix letterlijk op vuilnisbelt. Enfin, Pim vond, zo schreef hij mij per e-mail, dat ik hem wel eens had mogen noemen in dat verhaal. Anderhalf jaar later verscheen zijn Puinhopen van Acht Jaar Paars.

Hoe dan ook, het is een eer hier voor u te mogen staan.

Het herdenkingscomité zei dat ze nogal gecharmeerd waren van een betoogje van mijn hand in het laatste kerstnummer van Elsevier. Spijt van de Sixties, heette dat stuk. Of ik het daar maar over wilde hebben, vanavond. Al was het maar omdat Fortuyn het daar in zijn boek De Verweesde Samenleving ook over had. Sterker nog, zou ik daar aan willen toevoegen, Fortuyn besloot zijn Groningse periode, vandaag op de dag af 16 jaar geleden, met een afscheidscollege dat de titel droeg: ‘De zestiger jaren, wonderkind of total loss’. Fortuyn, zelf in veel opzichten een kind van de jaren zestig, rekende daar als een van de eersten af met de bewierookte mythe dat de jaren zestig alleen maar goeds hadden gebracht.

Toevallig stak het debat over de zogenaamde verworvenheden van de jaren zestig juist afgelopen weekend weer de kop op. Femke Halsema hield voor het partijcongres van haar partij juist een hartstochtelijk pleidooi voor de jaren zestig, al noemt zij die de jaren zeventig. Ik kan de liefhebbers onder u zeer aanbevelen dat betoog nog eens na te lezen op de website van GroenLinks.

Al die opwinding hebben we te danken aan het feit dat er geen westers land is dat zo’n klap van de jaren zestig meekreeg als juist Nederland.  Er is ook geen land waar de veronderstelde verworvenheden die aan de jaren zestig worden toegeschreven zo lang en zo onaantastbaar naijlen.

Elders in de westelijke wereld was er al langer een beweging gaande die afstand nam van ‘de jaren zestig’.  In de Verenigde Staten verscheen tien jaar geleden bijvoorbeeld ‘The Dream and the Nightmare: The Sixties’ Legacy to the Underclass’ van Myron Magnet, waarin wordt beschreven hoe de progressief bedoelde tegenbeweging met zijn grip op media en rechters de onderklasse niet heeft geholpen, maar juist van zijn verantwoordelijkheidsbesef heeft beroofd en zo van de wal in de sloot heeft geholpen. Het boek van Magnet geldt als het favoriete boek van de huidige Amerikaanse president George W. Bush.

In Nederland geldt ook Frits Bolkestein als een pionier van de kritiek op de jaren zestig. Bolkestein had lang in het buitenland gewoond en kwam, zo beschrijft hij in ‘De Engel en het Beest’ uit 1990, hoe hij zich in het midden van de jaren zeventig als een kat in een vreemd pakhuis terugvond in het sterk veranderde Nederland met zijn, wat hij ervoer als ‘eenzijdige opinieklimaat, een eenzijdigheid die sterker werd onder het kabinet-Den Uyl’. Bolkesteins missie in de politiek kan, net als die van Fortuyn, goeddeels worden beschouwd als een reparatie van wat we de jaren zestig kunnen verwijten. Zijn veldtocht tegen de intellectuelen en studenten die rond 1970 achter de communisten aanliepen past daar ook in. Eigenlijk hadden Bolkestein en Fortuyn bondgenoten moeten zijn. In plaats daarvan deed Bolkestein twee jaar geleden merkwaardig genoeg mee aan de hetze tegen Fortuyn.

Pim Fortuyn en ook Frits Bolkestein stonden aanvankelijk nogal alleen in hun kritische kijk op de jaren zestig. In die jaren negentig verschenen er juist boeken, zoals van Hans Righart die de vrijheid-blijheid omarmden, of van James Kennedy die analyseerde dat de nieuwlichters in de jaren zestig die overigens het establishment van de jaren zeventig tot en met nu zouden worden, meteen de ruimte kregen van het establishment van toen. Ze schrokken zo, van provo, NieuwLinks en de bezetting van het Maagdenhuis, dat ze de nieuwe mandarijnen al snel hun zin gaven. Maar waar Fortuyn, Bolkestein, Righart en James Kennedy het over eens zijn, is dat de samenleving nergens zoveel veranderde als in Nederland.

Vrouwen waren werkloos

Merkwaardig genoeg zijn er geen bevredigende verklaringen voor het kennelijke feit dat Nederland meer veranderde door ‘de jaren zestig’ dan in andere landen het geval was – al zit er veel waars in wat Fortuyn zei, namelijk dat het te maken had met de snelle na-oorlogse ontwikkeling van Nederland van een land van kooplieden en boeren naar een min of meer industrieel land.

Ik voel ook veel voor de positie van de vrouw die in Nederland in de late jaren zestig snel in een ander daglicht kwam te staan als verklarende factor. In zekere zin was Nederland, in vergelijking met de landen waar de meeste van onze immigranten vandaan komen, al lang een individualistisch land. Maar het feminiene, vrouwelijke, karakter van het hedendaagse Nederland ontstond pas vanaf het midden van de jaren zestig.

Vrouwen hadden in Nederland tot die tijd nauwelijks betaald werk en gehuwde vrouwen zelden. Dat plaatste de helft van de volwassen bevolking in een afhankelijke positie. In andere landen was het thuishouden van de getrouwde vrouw in onbruik geraakt, zowel door mannenverslindende oorlogen – Nederland bleef buiten de Eerste Wereldoorlog – als door de arbeidverslindende industriële revolutie – die in Nederland pas na de Tweede Wereldoorlog goed op gang kwam.

Maar er zijn meer zaken die het Nederland van het begin van de jaren zestig onderscheidde van veel andere westerse landen. Er was nergens zo’n klein land met zo’n lange koloniale geschiedenis dat zo abrupt en zo pijnlijk van zijn grootste kolonie afraakte als Nederland van Nederlands-Indië.

Ten derde. Het land was lange tijd arm geweest en door de corporatistische loonmatigingspolitiek ook arm gehouden, totdat rond 1960 de arbeidsmarkt zo krap werd dat de lonen en daarmee de consumptiekracht omhoog schoten en bovendien de vrije tijd snel toenam. Televisie, auto’s en brommers waren niet alleen beschikbaar, maar kwamen ook in ieders bereik, waardoor de oriëntatie op de buitenwereld nog sneller veranderde dan elders.

Ten vierde. Nederland had destijds plotseling een eigen bodemschat: het aardgas van Slochteren dat in 1959 was gevonden en minder dan tien jaar later al vrijwel alle Nederlandse huishoudens binnenstroomde. Het aardgas voorzag de staat van een belangrijke nieuwe inkomstenbron, die er toe bijdroeg dat er in hoog tempo veel minder sober met overheidsgeld werd omgesprongen dan tot dan toe het geval was. De verzorgingsstaat was tot dan toe vrij karig in Nederland, maar het idee dat de staat genereus moest zijn voor werklozen, zieken en arbeidsongeschikten groeide onder invloed van de aardgasinkomsten, wat leidde tot ook voor West-Europese begrippen riante wetten (bijstand, WAO).

Ten vijfde, ik kan het cliché nauwelijks omzeilen, was Nederland het meest calvinistische land ter wereld en die achtergrond draagt zowel bij aan een sterk schuldbesef als tot een gevoel van uitverkoren zijn. Zelfs de Nederlandse katholieken en ongelovigen ontkomen er vaak niet aan een idee van schuld met zich mee te dragen.

Tenslotte, wellicht het meest belangrijk, leed uitgerekend Nederland met zijn vage calvinistische notie van goddelijke uitverkorenheid ernstig onder de wetenschap dat geen enkel door de Duitsers bezet land in West-Europa zoveel joden aan de vernietiging hadden overgeleverd als Nederland en Nederlandse autoriteiten. In de eerste helft van de jaren zestig zorgde de eindeloze en veelbekeken tv-serie ‘De Bezetting’ van dr. L. de Jong voor een aangezet idee over goed en fout, over racisme en discriminatie, zowel met terugwerkende kracht als in het toenmalige heden, waarbij de Derde Wereld – inclusief de Nederlandse koloniën – in de beoordeling werd meegenomen.

Samen met de door James Kennedy aannemelijk gemaakte stelling dat de oudere generaties en de elite ook in vergelijking met het buitenland pijlsnel waren met het appaiseren van de jeugdige onrust is het dan niet meer zo verbazingwekkend dat juist Nederland zo sterk veranderde vanaf het midden van de jaren zestig. Het helpt ook verklaren dat de zo ingrijpende jaren zestig juist in Nederland tot in de 21ste eeuw voortduren.

De Culturele Revolutie

Wat zijn zoal de verworvenheden van de Nederlandse jaren zestig waar we naar believen blij dan wel treurig over kunnen zijn? Er waren natuurlijk de internationale invloeden, vooral afkomstig uit de Verenigde Staten en Groot-Brittannië en later en in mindere mate uit Frankrijk en Duitsland. Uit de Amerika kwamen film, popmuziek en Vietnamprotesten, Groot-Brittannië nam een tijdlang op jeugdcultureel gebied, zeker ook in mode en haardracht het voortouw van de Amerikanen over, de Fransen inspireerden met de revolte van mei ’68 die indirect leidde tot het aftreden van president De Gaulle en Duitsland zou naderhand een van de bakermatten worden van het geradicaliseerde, terroristische protest. De hele internationale omgeving heeft zijn sporen in Nederland nagelaten, vaak sneller dan elders. Maar daarnaast waren er een aantal specifieke Nederlandse aspecten, die nauw samenhangen met de hierboven opgesomde Nederlandse eigenaardigheden.

Dat het gezag in Nederland zo snel week stond niet geheel los van de eeuwenoude gewoonte in het weinig feodale Nederland om kinderen en lagere klassen niet te autoritair te behandelen. Die traditie werd in de jaren zestig opgerakeld en zo werd het gezag binnen enkele jaren van zijn aanzien beroofd. Ouders en onderwijzers heetten al snel Piet en Klaas en werden met jij aangesproken – een gewoonte die inmiddels door jongeren en minder bespraakte allochtonen tot algemeen gebruik is verheven. Zoals pa niet meer de baas in huis was, was de leraar dat niet meer in school en was de politie niet meer op straat. Het was dan ook juist de politie en het uniform die leden onder de jaren zestig. Het gezag moest het afleggen tegen de welzijnswerkers, straf legde het af tegen begrip voor de achtergrond van de daders, regels legden het af tegen ‘alles moet kunnen’. Die gezagscrisis is Nederland nog steeds niet te boven, ook al zijn er tien keer zoveel gedetineerden dan in de jaren zestig en komen politiecommissarissen tegenwoordig in uniform op tv. Nog steeds is niet alleen het aantal agenten het laagst van de hele westelijke wereld, maar ook het oplossingspercentages en, in ieder geval tot voor kort, de straffen.

De Nederlandse jaren zestig waren in maatschappelijk opzicht een revolutie en revolutie is niet altijd, ik druk me zwak uit, de ideale weg naar verandering. Zoals het gezag van school, kerk, baas en overheid in de jaren vijftig nog vrijwel onomstreden was en het binnen een paar jaar moest afleggen tegen wat krentenuitdelers van provo, zo was ook de schok van de vrouwenemancipatie heftiger dan elders. In zekere gold dat in dezelfde tijd op dezelfde manier voor de homo’s.

Daar was natuurlijk in de eerste plaats de anticonceptiepil, die een breed publiek seksuele vrijheid verschafte en paren – echtparen waren dat toen nog – in staat stelde om op een comfortabele manier het krijgen van kinderen te regulariseren. Die pil was er elders ook, vanaf begin jaren zestig, maar in Nederland gaven zowel kerkelijke als wereldlijke autoriteiten na het eerste tegenspartelen dit anti-conceptiemiddel vrij. Die ontwikkeling kwam bovenop de krapte op de arbeidsmarkt, die de vanzelfsprekendheid van het niet-werken van vrouwen ondergroef. De vrouw en moeder kwam binnen enkele jaren in een andere positie te staan en in de daaropvolgende decennia zou de werkende moeder, zij het doorgaans parttime, de norm worden. Niet met de vanzelfsprekendheid waarmee dat in de meeste westerse landen al lang het geval was, maar omdat het geëmancipeerd werd gevonden. De samenleving bleek er echter niet in alle opzichten op aangepast en de betrokkenen zelf – met hun eigen voltijdsmoeder als rolmodel in het achterhoofd – dikwijls ook niet. Nederland werd zo een land vol ouders die zich schuldig voelen ten opzichte van hun kinderen. Er zijn kinderen die dat overleven, maar voor sommigen is het desastreus. De huidige hoge arbeidsongeschiktheidscijfers van vrouwen wijzen er ook op dat de werkende vrouw, laat staan de voltijds werkende vrouw in Nederland nog niet vanzelfsprekend is. Emancipatie wedijvert nog steeds met slachtofferschap.

Zoals ‘de oorlog’ in de jaren vijftig naar de achtergrond was gedrongen, zo gebeurde dat in zeker zin ook met de eigen koloniale oorlog, de politionele acties van eind jaren veertig in Indonesië. Het was een smadelijke aftocht en de veelal dienstplichtige soldaten die doorgaans zeer tegen hun zin naar de tropen waren gestuurd werden bij terugkeer als besmet bejegend. Ook die oorlog moest vergeten worden. Maar beide oorlogen, zowel de Tweede als de Indonesische, keerden terug in de jaren zestig. Het post-koloniale enthousiasme waarmee Nederland zich vanaf de jaren zestig op de ontwikkelingshulp en op hongerinzamelingen stortte kan behalve uit het protestantisme vooral ook uit schuldgevoelens worden verklaard. Waarbij natuurlijk ook meespeelt dat Nederland, die zeventiende eeuwse wereldmacht, zo nog zijn partijtje meeblaast. Goed en fout tellen niet alleen na de Tweede Wereldoorlog, maar ook in post-koloniale zin. De ontwikkelingshulp is de enige belastinguitgave die volledig met de economische groei meegroeit en wie er wat van durft te zeggen, zoals Ayaan Hirsi Ali, krijgt nagenoeg de hele Tweede Kamer over zich heen.

Immigratie was rechts

Die houding zien we terug bij de immigratie uit arme landen. Ook die kwam in de jaren zestig op gang, aanvankelijk om de loonuitgaven van naderhand alsnog weggesukkelde bedrijfstakken (metaal, textiel) te drukken. De lonen hadden ook gedrukt kunnen worden door meer vrouwen op de arbeidsmarkt te krijgen, maar daar was Nederland nog niet aan toe. Aanvankelijk was die arbeidsmigratie een rechts project en links en de vakbonden waren tegen. Toen de gastarbeiders eenmaal binnen waren en de Turken en de Marokkanen bleven, kregen zij vooral linkse steun om hun gezinnen te halen, waardoor er nu tien keer meer Marokkanen en Turken in Nederland wonen dan er ooit als gastarbeider zijn binnengekomen. Een links kabinet (Den Uyl) maakte vanuit postkoloniaal schuldgevoel Suriname onafhankelijk en lokte een massale immigratie uit en latere kabinetten waren royaler met asielmigratie en huwelijksmigratie dan enig ander land. Alle besluitvorming was steeds beladen met goed en fout, angst om te discrimineren, angst om niet-Nederlanders minder rechten te geven dan Nederlanders. En dat alles overgoten met het valse sausje dat Nederland in staat zou zijn serieus bij te dragen aan het welvaren van de rest van de wereld. Deze, nog steeds voortwoekerende aberraties zijn niet te verklaren zonder de schok van de Sixties, die mengeling van moderniteit en traditie, van schuld en boete, van naïef goed willen doen.

De naïviteit, de merkwaardige idee dat de mens geneigd is tot het goede die bij het bovenstaande naar voren kwam, werd ook zichtbaar  bij de wedijver om een royale verzorgingsstaat tot stand te brengen. De ontwerpers van de Bijstandwet en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de katholieke politici Marga Klompé en Gerard Veldkamp, waren zich in de verste verte niet bewust van het massale misbruik dat van deze wetten zou worden gemaakt, in het geval van de WAO zowel door werkgevers als werknemers. Ook dat is een voortwoekerende erfenis van de jaren zestig, ook al houdt die althans op het eerste gezicht weinig verband met provo, Nieuw Links of studentenprotest. Misschien is dat wel het merkwaardigste, dat mensbeeld dat in de jaren zestig gangbaar werd en waar Nederland tot op de dag van vandaag hinder van ondervindt. Het mensbeeld van de Nederlander die de hem aangereikte publieke voorzieningen (onderwijs, sociale zekerheid, gezondheidszorg, openbaar vervoer) niet zal misbruiken, evenals de idee dat de niet-Nederlander, vooral de niet-Europeaan, naar het klassiek beeld van de nobele wilde tekort gedaan is door ons, Nederlanders.

Het bleek ondertussen een stuk gemakkelijker het als ouderwets bevonden waarden- en normenpakket op te geven dan er een bruikbaar nieuw pakket voor in het leven te roepen. Het meest liberale drugsland van de westerse wereld met een grote aantrekkingskracht op internationale onderwereld, een land waar het gezag goeddeels is afgeschaft en dus de sterkste regeert, het land waarin kinderen thuis noch op school gezag tegenkomen en waar de jeugd dus de slechtst opgevoede van Europa is, het volste land, maar tevens het land met de hoogste immigratie van Europa, het land met de meeste ontwikkelingshulp en een taboe om die ter discussie te stellen, het land met de royaalste verzorgingsstaat van Europa en – gegeven de relatief jonge bevolking – de hoogste inkomensafhankelijkheid.

Al deze fenomenen en de hardnekkigheid waarmee ze voortleven kunnen niet verklaard worden zonder die rare na-oorlogse welvaartsverwarring die veelal met ‘De Jaren Zestig’ worden aangeduid. Die jaren waren niet alleen maar slecht, natuurlijk. Ook ik ben in zekere mate een kind van de jaren zestig. De popmuziek uit die jaren zal ik zeker niet afzweren. Maar het waren, samen met de jaren ’70, ook de jaren waarin Nederland uit de rails liep – in zekere zijn tot op de dag van vandaag. Het tij lijkt wat te keren, maar de belangen waarvoor de fundamenten veelal in de jaren zestig werden gelegd blijken buitengewoon hardnekkig. En of Pim Fortuyn daar iets aan had kunnen veranderen, zullen we helaas nooit weten.

Ik dank u voor uw aandacht.