De duiven van de kleuterschool

Syp Wynia met broer en zussenMijn tweelingzusje en ik gingen naar school in de week dat we vier jaar werden. We waren bepaald niet de enigen. Kennelijk was er een geboortegolfje geweest in de dagen rond de Watersnood van 1953.
Onze tweejarige kleuterklas zat in een reservelokaal van de School met de Bijbel. In het lokaal stond een duivenhok, met heuse duiven. Een beetje gek vond ik dat als kind wel. Ik merkte pas later dat die duiven – of was het de duivenmest? – voor een speciale geur zorgden. Het komt nog wel eens voor dat ik bij een volière ben en mij geurgewijs zomaar het klaslokaal van juffrouw Van der Kooij voor de geest schiet.
Ik achtte juffrouw Van der Kooij – juffen heetten nog juffrouw en voornamen hadden ze niet – bijzonder hoog. Ze was niet alleen een aantrekkelijke verschijning, maar ze bracht ook iets lichts mee naar school. In mijn kleuterogen benaderde ze in ieder geval het idee van de ideale vrouw. Ik vond het geen straf om bij haar in de klas te zitten.
Het was pas echt feest als juffrouw Van der Kooij haar magische bandrecorder mee naar school nam. Wat er mee gebeurde weet ik niet meer zo precies. Misschien speelde ze tekstjes of liedjes af, misschien werden we zelf opgenomen en konden we onszelf vervolgens terug horen. Maar een wonder was het.
De rest van onze schoolcarrière ging ruwweg van links naar rechts door de school. De kleuterklas zat in het lokaal naast het huis van de oude meester Langhout, die ik nog wel heb meegemaakt terwijl hij hoofd van de lagere school was. Toen wij zelf naar die Grote School gingen was hij inmiddels met pensioen gegaan en had de jonge meester Ytsma zijn taak overgenomen.
De eerste etappe van de Grote School voltrok zich in het lokaal naast die van de kleuterschool, bij juffrouw Bijma. Van haar mocht ik iedere maandag voor andere kinderen oude Aap-Noot-Mies-boeken van de stoffige schoolzolder halen. Daar deed ik altijd bijzonder lang over, want de zolder was een paradijs voor een kleine sneuper als ik. Het verbaasde me dat juffrouw Bijma er nooit iets van zei, dat ik zo lang wegbleef.
Dan de tweede klas, van juffrouw Van der Meulen. Wij noemde haar stiekem Psalm 119, omdat het ons voorkwam dat ze erg lang was. Bij haar leerden wij de tafels van 1, 2, 3 en zo verder. Niet leuk misschien, wel nuttig. Ik heb er nog dagelijks baat bij. Soms verschijnt juffrouw Van der Meulen daarbij in beeld.
De derde klas was van meester Kloosterman, zoon van een boer ver buiten het dorp. Hij was vast een uitstekende onderwijzer, maar ik herinner me van hem toch vooral dat hij stout bevonden jongens te grazen nam door aan hun korte nekharen te trekken. Zulke kapsels hadden we toen: een redelijke kuif, maar achter en opzij hoog opgeschoren. Kapper Pruiksma zou het later nog moeilijk krijgen met de nieuwe tijd, toen er zowel voor als achter meer gedekte jongenshoofden werden verlangd.
Meester De Jong van de vierde klas, die rechts naast de school woonde, herinner ik mij als een beetje norsig. Had hij zelf Hoofd der School willen worden, maar was hij na het vertrek van Langhout gepasseerd voor Ytsma, die van buiten kwam?
Bij meester De Jong leerden we weer andere rijtjes: plaatsnamen. Een enkele keer mochten we naar het lokaal achter dat van hem: film! Vaak waren het trouwens alleen maar dia’s bij een schoolradioprogramma. Van de NCRV, dat spreekt.
Meester De Jong liet zich van een frivole kant zien, toen hij op de dag van Elfstedentocht van januari 1963 een Sharp-transistorradio mee had genomen naar de klas. Konden we de wedstrijd toch een beetje volgen.
De vijfde en de zesde klas zaten we bij meester Ytsma in het lokaal waar wij eerder onze schoolcarrière waren begonnen bij juffrouw Van der Kooij. De kleuterschool had ondertussen een splinternieuw eigen gebouw gekregen. Ik was nog apetrots geweest op mijn jongere zusje, die de streekkrant haalde omdat ze samen met een andere kleuter ter gelegenheid van de opening de sleutel van de nieuwe kleuterschool aan de wethouder had mogen overhandigen.
Meester Ytsma zette mij na een paar maanden naar een andere rij: in overleg met mijn ouders – ik kreeg zelf als tienjarige ook enige inspraak – was ik tussentijds van de vijfde naar de zesde klas overgegaan. Meteen ging ik ook, samen met een aantal andere zesdeklassers, naar de ‘proefklas’ van de HBS in de Hoofdplaats.
Dat werd ons kandidaat-HBS’ers en vooral mij – ik was nu ‘Professor in de Weetnietkunde’ – niet door alle schoolgenoten in dank afgenomen. In het dorp van mijn jeugd had je het in 1964 hoog in de bol als je niet naar de ambachtsschool of de huishoudschool ging maar koos voor doorleren. Kinderen kunnen wreed zijn, dat was mij al eerder opgevallen.
Wat misschien ook nog meespeelde was, dat wij Wynia’s immigranten waren in het dorp van mijn jeugd. Ons gezin was er pas in het najaar van 1955 van elders in de provincie komen wonen. Wij waren bovendien een soort etnische minderheid, want wij waren weliswaar hervormd, maar we gingen niet zoals de ‘vrijzinnigen’ naar de openbare school, maar naar de christelijke, de van origine gereformeerde school.
We zaten dus wel met de gereformeerde kinderen op school, maar op zondag scheidden onze wegen, zowel bij de zondagsschool als bij de kerkgang. Later bleken die gereformeerde kinderen ook nog een levendig verenigingsleven te hebben, met een knapenclub en zo. Soms was ik in die dagen liever als gereformeerd kind geboren.